Patronen, hulzen en kalibers

 

In de tijd van de voorladers was het niet moeilijk om aan te duiden welk kaliber een wapen had. De diameter van de kogel was het enige dat telde. De kruitlading werd afgemeten met de doseerbuis van de kruitfles en zolang het wapen niet uit elkaar knalde was het goed.
Toen de achterladers met patronen opdoken moest ook de vorm van de huls en zelfs de lading worden vastgelegd om verwarring te voorkomen. De manier waarop patronen (en dus kalibers) worden aangeduid is helaas niet gestandaardiseerd. Dat is ook niet zo vreemd want er bestaan veel verschillende hulzen.
Hulzen kunnen op twee manieren van elkaar onderscheiden worden: Door de vorm van de uittrekrand en door de vorm van de huls zelf.
Uittrekranden komen we tegen in vier variaties: rand, randloos, semi-rand en terugliggende rand. Hulzen bestaan in drie basisvormen: recht, taps en flesvormig.
De vorm van een huls wordt bepaald door de benodigde inhoud (en dus kruithoeveelheid) ten opzichte van de kogel.
Een grote zware kogel voor een lichte lading kan dus makkelijk in een cilindrische huls (denk aan een .38 special of een hagelpatroon) maar de grote hoeveelheid kruit nodig bij een hoge-snelheidskogel maakt al snel een flesvormige huls noodzakelijk.

Een tussenvorm is de tapse huls (zoals de 9mm Parabellum) die vooral dient om het aanvoeren in de kamer makkelijker te maken.

De uittrekrand is nodig om de patroontrekker een aangrijpingspunt te geven om de afgevuurde huls uit de kamer te trekken. De eerste hulzen hadden een uitstekende rand. Dat werkt prima in revolvers, grendelgeweren en enkelschotsgeweren maar maakt repeteren lastig. Het kan wel maar ze hebben het nadeel dat de patronen zorgvuldig in een magazijn geplaatst moeten worden (de rand van de bovenste patroon steeds voor de volgende) of dat patronen achterwaarts uit een machinegeweerband getrokken moeten worden (in plaats van naar voren geschoven), wat een gecompliceerd mechanisme vereist, zoals bij de Russische PK.

Bij automatische en semi-automatische wapens worden meestal “randloze” patronen gebruikt. Die patronen hebben wel een rand maar die steekt niet buiten de onderzijde van de huls uit. Denk hierbij aan de 7,62 en 5,56 NATO patronen. Deze patroon functioneert ook prima in grendelgeweren.
Semi-rand is een soort tussenvorm: een bijna randloze patroon met een klein randje. Het idee hiervan is dat hij in zowel pistolen als revolvers gebruikt kan worden. Bij de terugliggende rand is de diameter van de rand kleiner dan die van de huls, zoals bij de 20mm Oerlikon of .50 Action Express.
Bij de aanduiding van een kaliber moet duidelijk zijn welke patroon bedoeld wordt. Het is niet voldoende om de diameter van de kogel te vermelden want de afmetingen en de vorm van de huls zijn ook van belang.

We moeten hierbij nog wel bedenken dat de aangegeven maat niet beslist de echte diameter van de kogel hoeft te zijn maar niet meer is dan een nominale aanduiding: de kogel van een .38 special patroon heeft dezelfde diameter als die van een .357 magnum. Het verschil tussen deze patronen ligt in de hulslengte: De .357 magnum huls is 3,5mm langer dan die van de .38 special om te voorkomen dat de zware magnum ladingen in oudere revolvers gebruikt worden.
Soms worden patronen aangeduid met het kaliber van de kogel en de lengte van de huls, bijvoorbeeld 9x19mm. Hierbij is het echter niet duidelijk of het een rechte, tapse of flesvormige huls is. Vaak wordt dan ook aan het kaliber een nadere omschrijving, naam of letter toegevoegd. Bij buskruitpatronen is dat soms het gewicht van de lading, zoals in .45-70. Andere mogelijkheden zijn de toevoeging van de naam van de ontwerper, zoals bij 8mm Lebel of een aanduiding die een verschil maakt tussen een randloze (8x57 JS) patroon en een met rand (8x57JRS). Soms is het gewoon een verzinsel van de fabrikant, zoals 9mm Largo, 7,92x107R Maroszek, .357 magnum, .45 acp of .22 Eargesplitten Loudenboomer

Natuurlijk is er ook het verschil in maatstelsel: In Amerika geeft men het kaliber aan in inches (.308 Winchester) maar hier gebeurt het in millimeters (7,62 NATO). Let wel: .223 is de aanduiding van de patroon voor de M16 maar 5,56 NATO is een patroon met weliswaar dezelfde buitenafmetingen maar een zwaardere kogel.
Een aparte manier van kaliber aanduiden is nog die van de hagelpatronen. Daar gebruikt men een getal dat overeenkomt met het aantal ronde ballen van zuiver lood en een diameter gelijk aan de interne diameter van de loop dat past in een Engelse pond. Kaliber 12 komt dus overeen met 18,4 mm, kaliber 20 met 15,6 mm. Een vergelijkbaar systeem bestond bij kanonnen waar men aangaf hoeveel de kogel woog. Een tweeponder had een kaliber van 37mm, een zesponder van 57mm, een zeventienponder van 76mm etc.
U ziet, het is niet mogelijk om alle gegevens van een patroon te vinden zonder boeken te raadplegen.