Geweer met getrokken loop
In deze zelfde periode vond een belangrijke ontwikkeling plaats binnen in de loop van de wapens. Aan het eind van de veertiende eeuw ontdekten Duitse wapenmakers dat spiraalvormige groeven in een loop (de “trekken”) de kogel lieten roteren tijdens de vlucht, wat resulteerde in een veel betere nauwkeurigheid. Eerst werd dit systeem alleen toegepast bij jachtwapens, hoewel al in 1641 kleine eenheden met deze geweren uitgerust werden. Het was echter pas in de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog dat de voordelen van dit systeem in de militaire context duidelijk werden toen de voortrekkers veel beter bleken te schieten met hun jachtgeweren dan de Engelse infanterie met hun gladloops musketten. Zelfs daarna kregen alleen eliteeenheden geweren met getrokken lopen uitgereikt. Het grootste probleem was namelijk dat bij dit soort wapens een krappe passing tussen kogel en loop nodig is. De enorme vervuiling die het gebruik van buskruit veroorzaakt zorgt dat het al na een paar schoten heel moeilijk en tijdrovend wordt om het wapen te laden. De kogel moet dan letterlijk in de loop gehamerd worden. We moeten niet vergeten dat dit pas het vuursteen tijdperk is.
Veel later, aan het begin van de negentiende eeuw, werkte men hard aan het verbeteren (en dus versnellen) van het laadproces en ook aan een verbetering van de prestaties van het geweer op lange afstand. Dit mondde uit in de Minie kogel (gepatenteerd in 1849), een cilindrische kogel met een holle basis. Deze kogel had een diameter die wat kleiner was dan het kaliber van de loop zodat hij makkelijk geladen kon worden. De holle basis zette tijdens het schot uit waardoor de kogel toch de trekken en velden volgde.