Draagbare wapens

De eerste draagbare vuurwapens waren niet veel meer dan verkleinde kanonnen. Ze verschenen rond 1380 en worden over het algemeen aangeduid met “handgonne”. Deze wapens zijn niet veel meer dan een gegoten loop (of meerdere lopen in een bundel) die op een stok gemonteerd is. Terwijl de schutter de stok onder zijn arm hield kon hij met een gloeiende pook in de andere hand de lading ontsteken.

Al snel werd de primitieve handgonne vervangen door een wapen met een kolf: een houten onderdeel dat tijdens het schieten tegen het lichaam gesteund kon worden. Dit wapen werd een “arquebus” genoemd. Ook veranderde het system van ontsteking (rond 1411) van de gloeiende pook naar een langzaambrandend lont, bevestigd in een klem aan de zijkant van het wapen. Later werd aan die klem een veermechanisme toegevoegd zodat de schutter het wapen kon richten en het dan afvuren door op
een knop te drukken: Een trekkermechanisme dus.

Nieuwe ontstekingssystemen
De eerste draagbare wapens, bekend als lontslotwapens of serpentines, waren relatief groot en zwaar. De omgang ermee vereiste enige kennis en vaardigheid, vooral voor wat betreft het laden. Ook was aardig wat moed (of doodsverachting) nodig want de metallurgie stond toen nog in de kinderschoenen en het gebeurde regelmatig dat een wapen bij het afschieten explodeerde. Het was dus net zo zeer een gevaar voor de vijand als voor de schutter.
Het gebruik van een lont voor ontsteking heeft veel nadelen. Het grootse is wel de kans op ontdekking. De vijand kon het gloeiende puntje van het lont zien en kon het zelfs ruiken. De uitdrukking “lont ruiken”, oftewel in de gaten hebben dat er iets mis is, stamt uit de tachtigjarige oorlog toen de Spanjaarden nog lontslotgeweren gebruikten. De Geuzen werden door de geur van brandend lont gewaarschuwd voor een hinderlaag.
Begin zestiende eeuw kwam Leonardo da Vinci in Italië met een oplossing voor dit probleem. Het staat afgebeeld in zijn “Codice Atlantico”.
Hij stelde voor een veermechanisme aan de zijkant van het wapen te monteren. Als de veer vrijgegeven werd bewoog deze een getand wieltje tegen een stuk pyriet, waardoor vonken ontstonden. Deze vonken ontstaken het kruit in een holte naast de loop (de kruitpan) waardoor via het zundgat de hoofdlading ontstoken werd. Dit was een grote verbetering omdat nu het wapen geladen en gespannen meegedragen kon worden. Ook werd het hierdoor mogelijk het wapen met een hand te bedienen, essentieel voor cavaleristen. Het wapen werd hierdoor zelfs bruikbaar voor de jacht aangezien het wild niet opgeschrikt werd door het zien en ruiken van een brandende lont.

Radslotwapens bestaan in vele variaties. In de hoogtijdagen ervan werden vele nieuwe concepten ontwikkeld zoals het waterdichte slot en het salvowapen (een wapen dat meerdere lopen tegelijk of snel achter elkaar afvuurt, de voorloper van de mitrailleur). Een probleem was echter dat het radslot een, voor die tijd, gecompliceerd mechanisme was en dus ook erg duur. Financieel was het niet haalbaar om elke soldaat met een dergelijk wapen uit te rusten dus het bleef beperkt tot de elite.

De oplossing voor dit probleem werd gevonden in Italië, rond 1547: Het zogenaamde snaphaan slot. Nederlandse, Zweedse en Engelse wapenmakers verbeterden dit ontwerp, waarna uiteindelijk in 1610 in Frankrijk het slot ontwikkeld werd dat wij nu nog kennen als vuursteenslot. Dit vuursteenslot heeft nog steeds een kruitpan die, gevuld met fijn kruit, zorgt dat via het zundgat de hoofdlading ontstoken wordt. Het maakt echter geen gebruik meer van pyriet en een rad om de vonk te genereren maar laat, in plaats daarvan, een vuursteen slaan tegen een stalen lip (het “staal”) om vonken te maken. Dit vuursteenslot is veel eenvoudiger dan het radslot en daardoor veel goedkoper te maken. De productie ervan hoefde niet overgelaten te worden aan geoefende wapenmakers maar kon door redelijk geschoolde arbeiders gedaan worden. Plotseling werd het dan ook mogelijk om hele legers met vuursteenmusketten uit te rusten. Daarnaast was dit slot veel betrouwbaarder, makkelijker te onderhouden en redelijk water- en winddicht. Dit was een heel belangrijke ontwikkeling en vuurwapens werden vanaf dat moment in veel grotere aantallen gemaakt en in vele variaties, van kleine vestzakpistolen tot zevenloops salvogeweren.
Alle legers van de wereld rustten al snel hun soldaten massaal uit met vuursteengeweren en die werden dan ook met tienduizenden tegelijk geproduceerd. Veldslagen werden gevoerd met deze wapens als hoofdwapen van de infanterie en ondersteund door kanonnen (hoewel de piek, sabel en bajonet nog steeds heel belangrijk waren). De slagvelden verdwenen in de oorlogsmist, veroorzaakt door de enorme rook die deze wapens produceerden.