Omgebouwde (geconverteerde) wapens
De Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) toonde aan dat achterladers, vooral die met repeteersysteem, zich zo ver hadden ontwikkeld dat zij in de militaire praktijk bruikbaar waren. De invoering (in 1866) van het Chassepot geweer door de Fransen, een 11mm enkelschots achterlader voor papierpatronen en met een veel betere ballistiek dan de Duitse Dreyse en de Engelse Enfield voorlader, gaf de noodzakelijke impuls. Landen die zich dat konden veroorloven werkten aan nieuwe, krachtigere geweren en bouwden als tussenmaatregel hun voorladers om naar achterladers. De Springfield “Trapdoor” en “Snider” conversies zijn daarvan de bekendste voorbeelden.
Nieuwe modellen, vanaf het begin ontworpen als achterladers, kwamen ook op de markt: De Amerikaanse Remington “Rolling Block”, de Engelse Martini Henry, de Duitse Mauser 71, de Oostenrijkse Werndl, de Zwitserse Vetterli, de Franse Gras en de Nederlandse Beaumont M1871.
Toen repeteerwapens zoals de Amerikaanse Spencer zich onder gevechtsomstandigheden hadden bewezen, besloten vele regeringen om weer een modificatieprogramma van bestaande wapens uit te voeren, dit keer van enkelschots naar repeteer. Het Nederlandse Beaumont M 71 geweer werd in 1888 voorzien van een vierschots magazijn en werd daardoor de Beaumont-Vitali M 71/88. Een aantal wapens kon, vanwege de manier waarop ze geconstrueerd waren, niet worden omgebouwd en die speelden dan ook snel alleen nog een secundaire rol. Nieuwe types repeteerwapens werden, als zodanig, ontworpen voor de militaire en civiele markt. Het Henry repeteergeweer werd door Winchester ontwikkeld naar een zeer praktisch wapen terwijl in Europa grendelgeweren als de Mauser 71/84 opdoken. Mannlicher (Oostenrijk) kwam in 1886 met een ingebouwd doosmagazijn, Lee (Engeland) in 1888 met een verwisselbaar doosmagazijn